12 Antieke afbeeldingen van portretten, afkomstig uit een Duitse antropologische uitgave (1885), elk gemonteerd achter glas in een antieke ‘prijzenkast’.
De portretten zijn willekeurig gerangschikt en genummerd met cijfers, letters en romeinse cijfers als in een wetenschappelijke collectie en onderling verbonden door een dunne krijtlijn. De schematische ordening benadrukt de verbinding tussen de individuen en de broederschap van de volkeren der aarde: een wereld zonder grenzen.
Het gedicht “Ode an die Freude” verwoordt het ideaal van een wereld waar alle mensen als broeders leven, een ideaal waarin Schiller en Beethoven beiden geloofden.